De werking van het verbod op voortzetting van inbreuken of dreigende inbreuken op een Uniemerk, dat door een krachtens art. 124 jo. 130, van deze verordening bevoegde rechtbank voor het Uniemerk wordt opgelegd, strekt zich in beginsel uit tot het gehele grondgebied van de Europese Unie. De rechter moet zijn verbod echter territoriaal beperken indien maar in een gedeelte van de Unie afbreuk wordt gedaan aan de wezenlijke functies van een merk. Een dwangmaatregel, zoals een dwangsom, die door een rechtbank voor het Uniemerk op grond van haar nationale recht wordt vastgesteld met het oog op de naleving van het door haar opgelegde verbod op voortzetting van inbreuken of dreigende inbreuken, sorteert rechtsgevolgen in de andere lidstaten dan de lidstaat van deze rechtbank, tot welke lidstaten de territoriale werking van een dergelijk verbod zich uitstrekt, onder de voorwaarden van hoofdstuk III van de EEX-Vo. Wanneer het nationale recht van een van deze andere lidstaten geen dwangmaatregel bevat die soortgelijk is aan de maatregel die door die rechtbank is vastgesteld, moet het door deze maatregel beoogde doel door de bevoegde rechterlijke instantie van deze lidstaat worden nagestreefd door een beroep te doen op de relevante bepalingen van haar nationale recht die de naleving van het oorspronkelijk opgelegde verbod op equivalente wijze waarborgen.

KB 270/810