Het Europese geharmoniseerde auteursrechtcriterium, namelijk dat het moet gaan om een ‘eigen intellectuele schepping van de maker’ geldt voor alle gebruiksvoorwerpen (vgl. ook 13. Stokke/Fikszo). Voor toepassing van art. 3.29 in verbinding met art. 3.8 BVIE is niet vereist dat sprake is van een voor bescherming in aanmerking komend model als bedoeld in art. 3.1 lid 1 BVIE, maar is voldoende dat het voortbrengsel een model is in de zin van art. 3.1 lid 2 BVIE doordat het model ‘het uiterlijk van een voortbrengsel of een deel ervan’ vormt. Dit heeft tot gevolg dat het auteursrecht krachtens art. 3.29 jo. 3.8 BVIE kan toekomen aan een werkgever of opdrachtgever, zelfs als geen sprake van een onder de BVIE beschermd model.

TT: Ten aanzien van ingeschreven modellen mogen lidstaten zelf bepalen wat de drempel voor auteursrechtelijke bescherming is. (=Onjuist)

TT Voor toepassing van art. 3.29 in verbinding met art. 3.8 BVIE is vereist dat sprake is van een voor bescherming in aanmerking komend model als bedoeld in art. 3.1 lid 1 BVIE. (=Onjuist)

KB 260/261/525

IEF 12816